Natuur op de Heuvelrug

Denk je aan Utrechtse Heuvelrug, dan denk je aan… bossen en heuvels! Niet voor niets, want de Heuvelrug is na de Veluwe het grootste bosgebied van Nederland. En die heuvels zijn een erfenis uit de één na laatste ijstijd, meer dan 150.000 jaar geleden.

Heuvels

Het ijs stuwde zand en stenen op tot een langgerekte stuwwal van het Gooimeer bij Huizen tot de Grebbeberg bij Rhenen. Water en wind boetseerden het landschap verder tot een mix van heuvels, dalen en vlaktes. Zo is bijvoorbeeld de steile Grebbeberg ontstaan doordat de Rijn het zuidelijke puntje van de stuwwal wegspoelde. Het maakt de Utrechtse Heuvelrug tot een aardkundig bijzonder en waardevol gebied.

Bossen en heide

De bossen zijn grotendeels van latere tijd. In de vroege middeleeuwen maakten de oorspronkelijke bossen plaats voor landbouw en vooral veeteelt. De heidevelden (bijvoorbeeld het Leersumse veld) en de stuifzanden (zoals de Soesterduinen) herinneren nog aan die tijd. Pas in de 19e en 20e eeuw kwam de grootschalige herbebossing op gang. In eerste instantie werden bossen voor de houtproductie aangelegd; nogal saaie bossen met vooral dennenbomen. Maar tegenwoordig komt, dankzij uitgekiend natuurbeheer, de variatie in bomen, struiken en planten terug die hoort bij een gezond bos. Daar profiteren planten en dieren van.

Uiterwaarden

Bij de Amerongse Bovenpolder eindigt de Utrechtse Heuvelrug abrupt in de Rijn. In de ‘wilde riviernatuur’ langs de oevers is het tegenwoordig goed toeven. Niet alleen voor avontuurlijke wandelaars en vogelaars, maar ook voor vele planten en dieren die van drassige uiterwaarden houden.